zondag 3 januari 2021

Amsterdam

The past beats inside me like a second heart.” 

John Banville


Hij mankeerde van alles. Zijn nieren werkten nog maar voor vijftien procent. Hij had COPD van het roken dat hij al van zijn dertiende onafgebroken deed. Hij had diabetes en slikte elke ochtend  braaf tien verschillende pilletjes. Hij had zelfs de gedachte met me gedeeld dat hij geen vol jaar meer zou leven. Tóch was ik enorm geschokt toen ik op zondagavond hoorde dat hij die middag overleden was. Plotseling. Een hartstilstand of longembolie. De buurvrouw vond hem dood over zijn rollator heen gehangen. Een snelle dood zei zijn huisarts. Dat is een geruststelling, want de lijdensweg met COPD zou lang en afschuwelijk zijn geweest. Mijn client hield echt van mij zei die buurvrouw die elke avond voor hem kookte. Toch hebben we elkaar drie jaar lang met ‘u’ aangesproken omdat hij dat wenste. Ik kwam om de dag bij hem. Een markante man. Ik heb hem de transformatie zien maken van een afstandelijke man die wars was van elke vorm van sociaal gedrag tot een charmante man. Zijn boekenkasten stonden vol met literatuur. Een fan van Willem Elschot. Een muurkast vol historische boeken over Joodse gemeenschappen en Jodenvervolging. Hij was een intelligente, Joodse man die altijd op zoek was naar zijn roots. We hadden veel overeenkomsten. Beiden gewoond, getrouwd en geleefd in Amsterdam. Beiden daar gestudeerd. Ik scheikunde, hij natuurkunde. Mijn lief is directeur bij een groot internationaal bedrijf en hij was één van de directeuren van Unilever. Ik reed mijn oude Volvo nog toen ik bij hem begon te werken en hij had al vijfentwintig Volvo’s versleten. Hij hield ervan om samen in mijn auto te rijden. We konden het erg goed vinden samen. Met mij kon hij converseren zei hij. Elke ochtend bespraken we samen het nieuws, onze leesboeken en het leven van ónze jonge poesjes. Hij is twee keer bij ons thuis geweest om de poesjes te aaien. Mijn lief en ik zijn op z’n tachtigste verjaardagsfeest geweest. Ik was de eerste gast op zijn gastenlijst. Ik vergezelde hem op de begrafenis van zijn enige broer. Ik kende zijn drie kinderen goed. Mijn lief is wel eens met hem gaan lunchen. En ik heb hem twee keer moeten beloven op zijn begrafenis in Amsterdam te komen. Ondanks corona en de beperkte gastenlijst mochten mijn lief en ik gelukkig aanwezig zijn. Ik werd genoemd in de afscheidsspeech van zijn dochter. Volgens haar heb ik zijn leven verlengd en verrijkt. De laatste dag dat ik hem zag was hij gestresst wat ik merkte aan zijn ademhaling. Hij maakte zich zorgen over zijn boekenverzameling die hij na wilde laten aan de synagoge in Amsterdam. Deze laatste dag samen heb ik aangedrongen om meteen rabbijn Benima te bellen. Dat deden we samen via de speaker van mijn mobieltje. Ze zou de week erna terugbellen. Op dat moment hadden we géén idee dat hij er toen al niet meer zou zijn…


Op de dinsdag voor Oud&Nieuw toog ons hele gezin vroeg in de auto richting Amsterdam. Natuurlijk op weg naar de begrafenis. Onze drie dochters waren vooral mee vanwege de trip down memory lane. Jongste dochter wil graag in Amsterdam studeren. Ons doel kennis maken met de twee universiteiten daar. Als eerste reden we langs ons oude huis in Oost van waaruit we getrouwd zijn. Meiden waren onder de indruk van de gezellige, stadse buurt waar wij woonden. Van daaruit was het een piepklein stukje naar het Science Park waar tegenwoordig de universiteit van Amsterdam gehuisvest is. Een splinternieuwe campus met hypermoderne faculteitsgebouwen. In onze studententijd zat deze universiteit over de hele binnenstad verspreid. Met name in in historische gebouwen zoals hun bibliotheek aan de Singel. Mijn lief en ik studeerden bewust aan de moderne Vrije universiteit. Geconcentreerd in een hoofdgebouw pal naast het academisch ziekenhuis. Toen we die zonnige ochtend over de campus wandelden kwam juist ‘onze’ universiteit gezellig en authentiek bij ze over. We liepen over het binnenplein waar de bijgebouwen met natuurwetenschappen gevestigd zijn. Jongste dochter kreeg bij de VU een fijn gevoel. We reden verder naar Uilenstede dat tegenwoordig ‘campus Uilenstede’ heet. Na dertig jaar was er niet zó veel veranderd aan de buitenkant van de studentenflats en de sportzaal. We wezen papa’s studentenkamertje aan en we kochten bij het buurtsupertje warme chocomelk en kaasbroodjes. Het duizelde van de herinneringen. De meiden vonden het sfeertje heel gemoedelijk zeiden ze. Grappig genoeg voelde deze plek dichter bij het centrum dan de nieuwe UvA, terwijl de VU in onze tijd juist ‘ver’ van het centrum lag. De ligging van de twee Amsterdamse universiteiten was omgedraaid. Het leukste vond ik om langs het huis aan de Amstel te rijden waar mijn lief een deel van zijn studententijd met z’n neef gewoond had. We reden de charmante Amstelzijde op langs voormalig restaurant De Oude Prins - de naam was destijds een begrip - waar wij een kwart eeuw geleden ons trouwfeest vierden. Het studentenhuisje uit de achttiende eeuw is nu een rijksmonument. De muizen leefden destijds rijkelijk in de keukenkastjes en de broodrooster. Ze aten uit het voerbakje van onze caviaatjes in de huiskamer.  Als we de kachel aanzetten besloegen alle ramen omdat er zoveel water uit de Amstel onder het huis stond. Als er een pak sneeuw op het dak lag dwarrelden de sneeuwvlokken door de kieren op ons bed. Er was geen badkamer, dus had oom een douchebak op de houten vloer neergezet en een stang voor het douchegordijn gemonteerd. Uit een krakkemikkige douchekop stroomde het water. Je douchte recht voor het bovenraam. Toch was het een zeer geliefd charmant huis. Onze dochters konden er dan ook niet over uit dat we ze nooit hierover verteld hadden! Niet veel later reden we de andere kant op naar begraafplaats Zorgvlied. Met een handje kiezelsteentjes in m’n handtas om volgens oud Joods gebruik op z’n kist te gooien.